Met tien dozen biscuit en acht dozen vruchtensap stapten we dinsdagochtend om vijf uur in de auto. Eerst naar Mbarara, om een brief af te leveren bij het districtshoofd daar, om vervolgens een nieuwe brief mee te krijgen voor een contactpersoon in Kisoro, het eindpunt van deze reis. Even buiten het stadscentrum zijn 13.000 Congolese vluchtelingen neergestreken, als gevolg van de onrust in Noord-Kivu.
Albert Basoda nam het voortouw. Hij is zelf Congolees vluchteling en richtte in 2005 de non-gouvernementele organisatie PEDRRU op. Vluchtelingen uit Oost-Afrika die naar Oeganda komen, krijgen alleen hulp als ze zich registreren in een vluchtelingenkamp. Zo kwam het dat Alberts medeoprichter Bolingo met 45 andere vluchtelingen veertig dagen in een kapotte bus sliep. De politie in Kampala kon hem helpen, maar dan moest hij terug naar het kamp aan de grens. En juist aan de grens voelen veel vluchtelingen zich niet veilig. Pedrru helpt deze vluchtelingen om Engels te leren zodat ze zich kunnen redden in de Oegandese maatschappij. Ook proberen ze medische hulp te bieden aan kinderen die besmet zijn met HIV. Op ’t moment weten ze 450 kinderen die hulp nodig hebben, 135 kunnen ze daadwerkelijk helpen.
Toch besloot Albert dat er nu een andere prioriteit was: de Hutu-Congolezen in het Kisorokamp. Toen hij begon met het inzamelen van geld waren hulporganisaties als UNHCR en Unicef niet aanwezig in dit kamp. Dankzij sponsors verzamelde Albert 1000 dollar en daarmee reden we dinsdag naar het kamp. Een enorme lading UNHCR-medewerkers wilde ’t geld maar al te graag in ontvangst nemen, want zij hadden een mooi overzicht over het kamp… Maar omdat Albert wilde dat het geld dáár terechtkwam waar het ’t hardste nodig is besloten we de volgende ochtend zelf het kamp in te trekken om aan vluchtelingen te vragen wat ze nou echt het hardste nodig hadden. Omdat Albert zelf een Congolees is wekte dat veel vertrouwen. Ik trok vooral veel aandacht. Waar we ook liepen, minstens dertig kinderen liepen met ons mee. Onderwijl proberend om mijn blonde haren te bemachtigen door er af en toe goed aan te trekken. Afgewisseld met opgehouden handjes en de kreet ‘money mzungu’.
Het ‘How are you mzungu?’-ritueel had een vreemde bijsmaak. ‘Fine and how are you?’ zeggen tegen mensen die alles achter zich hebben gelaten om te vluchten voelt wrang. Maar ondertussen deed Albert goed werk. Het grootste probleem bleek beschutting. Families van tien sliepen met z’n allen in één tent. Kleinere groepen moesten het zonder tent stellen. Helaas waren tenten boven Alberts budget, maar toen hij hoorde dat alleen de eerste dag teiltjes waren uitgedeeld besloot hij die aan te schaffen. Nu wasten de vluchtelingen hun kinderen in de sauspan. Als gevolg van die slechte hygiëne overleed afgelopen nacht minstens een kind aan diarree.
Na het rondwandelen in het kamp hadden we opnieuw een afspraak met UNHCR. Albert had in de stad al bij winkeliers naar verschillende prijzen geïnformeerd en deelde aan de organisatie mee we geen geld brachten, maar goederen: 132 plastic teiltjes, 240 plastic mokken, de biscuits en het sap en tot slot 1500 kilo posho, maïsmeel. Omdat door de toenemende stroom vluchtelingen voedsel tekort dreigt. Met een vrachtauto brachten we alles naar de opslagloods van UNHCR.. Albert was uitgeput, maar zo gelukkig met wat hij kon betekenen voor zijn landgenoten. Na een rit van 10 uur waren we weer in Kampala. Albert houdt contact met de UNHCR en hoopt met behulp van sponsors nog meer te kunnen betekenen voor vluchtelingen.
Ik was al gewaarschuwd: ga als journalist nooit mee met een NGO, want ze proberen je voor hun karretje te spannen. Dit keer laat ik dat helemaal vrijwillig toe, vandaar ook deze blog. Stiekem deed deze trip me denken aan de keer dat we met vriendinnetjes zelf krantjes hadden gemaakt en ongeveer 100 gulden gingen brengen aan Leny ’t Hart van de zeehondencrèche. Misschien een druppel op een gloeiende plaat. Maar wat voelde ik me toen enorm trots en voldaan. En aan deze organisatie hield ik hetzelfde gevoel over.